Wat deden we bij Vredeseilanden bij het intreden van de grote vakantie? IJscrème naar binnen stouwen? Check. Maar ook: een discussiesessie organiseren rond kunstmest. Werken bij Vredeseilanden, dat is gekwadrateerde rock & roll. Twee experts ter zake waren zo vriendelijk om op 9 juli onze geesten te verrijken met hun inzichten.
Ik wil u de technische ins en outs van de discussie zoveel mogelijk besparen. Niet omdat u te dom bent, maar de schrijver te onbeslagen. Ik ben geen landbouwingenieur of bioloog, slechts een communicatiewetenschapper. In de perceptie is dat beter dan de volstrekte ongeschooldheid, maar in deze is het onderscheid uw speeksel niet waard. Ik hou het graag bij enkele persoonlijke observaties en opgedirkte gemeenplaatsen.
Wie hadden we uitgenodigd? Ten eerste Professor Roel Merckx, professor aan de Faculteit Bio-ingenieurswetenschappenvan van de KU Leuven. Ten tweede Henk Breeman, bioloog en van 1996 tot 2011 actief bij IFDC (International Fertilizer Development Center).
Zonder onnodig geweld te doen aan de complexiteit en de nuances van jaren onderzoek en kennisopbouw, is het discours van Roel Merckx en Henk Breeman als volgt samen te vatten. Ja, je kan aan biologische landbouw doen in Afrika, maar de vraag is: waar haal je het organisch materiaal? Zelfs als je alle plantenafval, groenbemesters, dierlijke mest, compost, enz samen brengt, dan nog zal blijken dat het onvoldoende is om in tropische condities de afbraaksnelheid van organische stoffen in de bodem te compenseren.
En dan verschijnen dus kunstmestoffen ten tonele om dat tekort te compenseren. Een belangrijke nuance daarbij is dat het geen of-of is maar en-en. Dat is ditmaal geen manageriële newspeak, maar harde feitelijkheid: kunstmestoffen kunnen maar optimaal werken als er voldoende organische stoffen zijn. Enkel kunstmest gebruiken genereert - zo blijkt uit experimenten - de minst stabiele opbrengsten.
Conclusie? Boeren moeten niet streven naar een minimaal gebruik van meststoffen, maar naar een optimale hoeveelheid. Daarmee zetten Roel Merckx en Henk Breeman zich af tegen een courant discours dat kunstmest wil bannen of tot het absolute minimum wil terugdringen. En dat is op termijn nu net slecht voor de bodemvruchtbaarheid.
Tot daar de inhoudelijke samenvatting van een uiteenzetting die een redelijk mens aannemelijk in de oren klinkt.
Toch was het weer even ontnuchteren over ons imago bij de buitenwacht. Professor Merckx vertelde dat hij schrok toen hij een mail van Jan Aertsen binnen kreeg naar aanleiding van zijn interview in Vilt. “Ai,” dacht hij, “nu ga ik mijn vet krijgen”. Groot was zijn verbazing toen Jan zijn appreciatie uitdrukte voor zijn onderzoek en hij de problematiek kon onderschrijven vanuit zijn ervaring als coördinator van ons werk in Congo.
Nu is het empirisch vaststelbaar dat Jan er strenger voorkomt dan hij is. Volgens waarnemers heeft dat met zijn snor te maken, maar die analyse valt mijlen buiten het bestek van dit stuk. Feit is dat ik geregeld ervaar dat we als organisatie voor de buitenwereld het imago hebben van een stoffig clubje boomknuffelende technofoben die aan de noodrem van elke technologische toepassing bengelen. Naïeve wereldverbeteraars. Schattig, evenwel vervreemd van de werkelijkheid.
De realiteit van ons werk zou nochtans moeten volstaan om dat beeld bij te sturen. Net omdat we op het terrein werken, weten we waar de klepel hangt. Elke dag moeten onze collega’s met boeren en boerinnen - mensen die dikwijls geen enkele marge hebben - het evenwicht aftasten tussen economische, sociale en ecologische vooruitgang. Vooruitgang op één vlak moet op z’n minst geen verslechtering op de twee andere aspecten betekenen. Zulke omstandigheden dwingen tot pragmatisme. Enkel voor wie los staat van de praktijk is het eenvoudig veralgemenende uitspraken te doen en geboden en verboden uit te vaardigen. Alleen al om deze kunstmatige verschillen te overstijgen, zijn dergelijke discussiesessies niet enkel nuttig, maar noodzakelijk.
Wat betekent dit debat nu voor onze eigen werking?
Zijn we dan niet voor biologische landbouw, waarbij het gebruik van kunstmest niet toegestaan is? Dat hangt van de omstandigheden af. Waar er genoeg organisch materiaal aanwezig is en als boeren er een betere prijs voor kunnen krijgen: go for it.
Zijn we dan voortaan de herauten van de kunstmest? Wel, wel. Kunstmest is vandaag in veel omstandigheden inderdaad nodig om tot optimale resultaten te komen. Maar het probleem is dat vooral in veel Afrikaanse landen de meststof duur of amper beschikbaar is (terwijl in veel Aziatische landen er net veel te veel kunstmest wordt gebruikt). De beschikbaarheid hangt samen met toegang tot krediet, organisatie van boeren, overheidsbeleid, regelgeving,.. De toelevering van kunstmest loopt nu dikwijls via zwaar gesubsidieerde ontwikkelingsprojecten, en het verhaal stopt dan helaas vaak bij afloop van het project.
Op langere termijn is het ook een slecht idee om je zakelijk model voor landbouw nog meer afhankelijk te maken van schaarser en duurder wordende grondstoffen. Fosfaatvoorraden zijn eindig, net als fossiele brandstoffen - beide hoofdingrediënten van kunstmest. En de ontginning van deze grondstoffen is op milieuvlak niet bepaald onbesproken.
Globaal neemt de landbouw- en voedingssector 30% van de totale energieconsumptie voor haar rekening. Per jaar kost het 1.500 liter olie om een mens in de ‘ontwikkelde wereld’ te voeden. Meer dan 30% van die energie wordt gebruikt om meststoffen te produceren. Er wordt gezocht naar alternatieven. Om kunstmest aan te maken via hernieuwbare energie. Of - nog radicaler - om kunstmest overbodig te maken via een symbiotische bacterie die stikstof vastlegt uit de lucht. Maar dat is in het beste geval toekomstmuziek.
Hoe dan ook: we zullen moet zorgen dat de eindrekening niet alleen economisch, maar ook ecologisch klopt. De basis voor een vruchtbare grond is een evenwichtig ecosysteem waarbij biologische afvalstromen opnieuw worden opgenomen en het bodemleven voeden. Landbouw is in die zin de voorloper van de circulaire economie waar we naartoe moeten evolueren. Een economie waarin kringlopen gesloten worden, zodat grondstoffen nooit verloren gaan, maar telkens hergebruikt worden.
Jelle Goossens (communicatiemedewerker)